
category_news
Welke bodemgerichte maatregelen zijn mogelijk tegen droogte?
Na de warme, droge zomer van 2018 is de zomer van 2019 hard op weg om eveneens zeer droog te worden. Het neerslagtekort neemt snel toe en loopt eind juli vooral in Noord, Oost en Zuid Nederland op tot hoge waarden van boven de 200 mm. Een flink aantal waterschappen in Oost en Zuid Nederland heeft verboden uitgeroepen m.b.t. de beregening uit oppervlaktewater. Door de klimaatverandering zullen extreme weersomstandigheden, zoals droogte, steeds vaker voorkomen. Dat roept de vraag op welke bodemgerichte maatregelen akkerbouwers kunnen nemen om de vochtvoorziening van hun percelen te verbeteren, waardoor de droogtestress zoveel mogelijk wordt beperkt. De meeste bodemmaatregelen dienen buiten het groeiseizoen te worden genomen en vergen een lange adem.

Water vasthouden
In de winter en het vroege voorjaar zijn percelen vaak nat en wordt water dat in en op de bodem aanwezig is zo snel mogelijk afgevoerd via drainage om de percelen berijdbaar te maken. De hoge afvoer kan later in het groeiseizoen echter versneld leiden tot droogte en het is daarom vooral op percelen met een diepte grondwaterstand van belang om na te gaan hoe het water tijdig kan worden vastgehouden, bijvoorbeeld door het tijdelijk afdichten van de drainage vanaf het moment dat de bodem in het voorjaar voldoende droog is voor berijding. Bij vernieuwing van drainage kan eventueel worden overwogen te kiezen voor drainagesystemen waarbij het grondwaterpeil zelf kan worden gereguleerd.
Organische-stofaanvoer
Organische stof speelt vooral op droge zandgronden een belangrijke rol bij het vochthoudend vermogen van de bodem. Daarom is het handhaven en zo mogelijk verhogen van het organische-stofgehalte daar een goede manier om te werken aan het op peil houden of verbeteren van de capaicteit van de bodem om water vast te houden. Dit kan worden gerealiseerd door een voldoende aanvoer van organische stof. De organische-stofbalans is een goed hulpmiddel om te bepalen hoeveel organische stof moet worden aangevoerd. Het effect van organische stof op het vochthoudend vermogen moet echter niet worden overschat. Uit een recent artikel en een factsheet hierover blijkt dat een verhoging van het organische stofgehalte van een zandgrond van 1% naar 2% (wat moeilijk is te realiseren) leidt tot 3-4 mm extra beschikbaar water (figuur 2). Bij gronden met hogere OS-gehalten en op kleigronden is dit effect kleiner. Hierbij moet worden opgemerkt dat het genoemde effect wel meerdere keren per seizoen kan optreden wanneer de droogteperiode wordt onderbroken door perioden met neerslag. Dit is vooral het geval in een matig droge zomer met regelmatig een regenbui, waarbij de extra waterbeschikbaarheid van 3-4 mm meerdere keren wordt benut, waardoor een beregeningsbeurt van 20 – 25 mm kan worden uitgesteld of bespaard.

Tegengaan en opheffen ondergrondverdichting
De bewortelingsdiepte is ook van invloed op de gevoeligheid van gewassen voor droogte, aangezien het bepaalt tot op welke diepte in de bodem gewassen vocht kunnen onttrekken. Een grote bewortelingsdiepte maakt gewassen minder kwetsbaar voor droogte. Zo leidt een bewortelingsdiepte van 30 cm tot een 50% hogere vochtbeschikbaarheid dan een bewortelingsdiepte van 20 cm (75 vs. 50 mm voor een gemiddelde bodem). Het vergroten van de bewortelingsdiepte is dus effectiever voor het vergroten van de vochtbeschikbaarheid dan het verhogen van het organische-stofgehalte.
Op een groot deel van de landbouwgronden is de ondergrond verdicht, wat de bewortelingsdiepte zal beperken. Uit onderzoek is gebleken dat het lostrekken van een verdichte ondergrond met een woeler niet altijd succesvol is en dat gemakkelijk weer herverdichting op kan treden. Voorkomen is beter, bijvoorbeeld door de juiste bandendruk en bewerkingen zo veel mogelijk uit te voeren onder drogere omstandigheden. Indien mogelijk, zou ook kunnen worden gekozen voor vroegere rassen waardoor onder drogere omstandigheden kan worden geoogst.
Zie ook: nieuwsbericht beregenen van 2018
Meer informatie: Romke Postma, NMI (romke.postma@nmi-agro.nl) en Wim van Dijk, WUR Agrosysteemkunde (wim.vandijk@wur.nl)